Zoeken in deze blog

dinsdag 30 augustus 2011

Staat van de Energietransitie in Nederland

                                                     Jan Rotmans

                                 DRIFT, Erasmus Universiteit Rotterdam

                                                   Augustus 2011


0. Management Samenvatting

Tien jaar geleden startte het project energietransitie, na het verschijnen van het vierde Nationaal Milieubeleidsplan in 2001. De idee was om op een ongebruikelijke wijze een proces te starten wat de transitie naar een duurzame energie zou bevorderen. Een kleine kerngroep van ambtenaren binnen VROM en EZ kreeg innovatieruimte om dit energietransitie project op te zetten en door te ontwikkelen. Uitgangspunt hierbij was de sturingsfilosofie van transitiemanagement: zoeken, leren en experimenteren via koplopers middels een combinatie van sturing van onderop en bovenaf. Dit beleidsexperiment heeft een hoge vlucht genomen en heeft veel aandacht en publiciteit getrokken, tot aan het buitenland toe.

Een transitie analyse wijst uit dat de opbrengst gemengd is. Enerzijds is de transitielijn inhoudelijk redelijk adequaat uitgewerkt. Vanuit een lange termijn visie (voor het jaar 2050) zijn transitiepaden opgesteld (26) en transitie-experimenten opgezet (honderden). Wel ontbreekt een groot verhaal en is de onderlinge afstemming tussen de visie, paden en experimenten niet optimaal. Opvallend is ook het technologisch determinisme in de paden en experimenten en het dominante paradigma van centrale energieopwekking. De nadruk ligt teveel op technologische innovatie en niet op sociale en institutionele innovatie. Oftewel, het draait vooral om technologie en niet om mensen, er zijn ook nauwelijks eindgebruikers bij betrokken. Wel is een nieuw discours ontstaan vanuit een hoger ambitieniveau en meer gericht op lange termijn, waarom heen nieuwe netwerken en coalities zijn ontstaan, een soort van beweging waar een paar duizend mensen bij zijn betrokken.

Procesmatig is de transitie aanpak minder duidelijk herkenbaar. Zelfstandig opererende platforms (7 transitie arena’s) zijn weliswaar opgericht, maar daarbinnen domineerden niet de koplopers (niche spelers), maar de gevestigde orde (regime spelers). Bovendien werd de innovatieruimte voor deze platforms ernstig beperkt door de verticale organisatie die rondom de platforms is ontstaan. De taskforce, regieraad, interdepartementale programmadirectie, 6 DG-overleg, directie energietransitie, koplopersloket en Senternovem-ondersteuning zijn allemaal symptomen van zucht naar controle en beheersing, naar bureaucratisering en naar borging in het Haagse politieke regime.

Waar het proces horizontaal was bedoeld en opgezet, via netwerksturing en zelfsturing, werd het in de loop der tijd steeds meer verticaal georganiseerd, via directieve sturing. Hierdoor werd de innovatieruimte voor werkelijke koplopers beperkt en daarmee verdween de angel uit de energietransitie. Tevens verwerd het beleidsexperiment tot een uitvoeringsproject, waarbij het leren ondergeschikt raakte aan de uitvoering.

De conclusie is dan ook dat het project energietransitie stap voor stap is ingekapseld door het gas- en olieregime. De machtsreflex van het fossiele energieregime heeft zich gemanifesteerd als een dubbele hindermacht. De machtige fossiele energielobby is in de energietransitie geslopen en heeft transitieagenda overgenomen en bepaald. En de energietransitie is geïnstitutionaliseerd, wat wil zeggen dat er structuren zijn gecreëerd waardoor de energietransitie is ingemetseld in het gevestigde bureaucratisch regime in Den Haag.

Door dit naar binnen gericht zijn en het ‘Haagse’ karakter is het project energietransitie inmiddels ingehaald door de maatschappelijke dynamiek rondom duurzame energie. De dynamiek op lokaal en regionaal niveau rondom duurzame energie is veel groter dan die in Den Haag. Tegelijkertijd heeft het project mede bijgedragen aan het op gang brengen van deze dynamiek. De landelijke energietransitie is in een kantelfase terecht gekomen, een fase vol turbulentie en chaos. Dit alles vraagt om een heroriëntatie van het project energietransitie: meer decentraal gericht en meer gericht op het faciliteren en stimuleren van koplopers en op het opschalen van succesvolle experimenten. In deze kantelfase moet worden gekozen voor transitie opties die integraal duurzaam zijn, die snel kunnen doorbreken, die aansluiten bij de marktdynamiek en acceptabel zijn voor de samenleving. Mensen uit markt en samenleving met een zekere wijsheid en distantie tot het transitieproces kunnen deze keuzes afgewogen maken.

Daarbij hoort ook een nieuwe transitieagenda met een breed gedragen ‘transitieplan’ (geen blauwdruk), een hervormingsplan met als focus de verduurzaming van de gebouwde omgeving, ‘de clean tech’ als snelst groeiende industrie ter wereld, elektrisch vervoer en het faciliteren van duizenden lokale koplopers in het land. Hierbij spelen de lagere overheden, bedrijven en intermediairs een cruciale rol. Dat vraagt echter ook een cultuuromslag binnen overheden en bedrijven. Nieuwe mensen zijn hiervoor nodig met, recalcitrante mensen met vaardigheden om het transitiespel te spelen. Dit vergt innovatieruimte voor koplopers om dit nieuwe spel te leren spelen en om het stap voor stap in de organisatie te laten landen.

Het project energietransitie als beleidsexperiment is deels gelukt, maar heeft als proces onvoldoende ingespeeld op de snel veranderde maatschappelijke dynamiek rondom duurzame energie. Een slimme strategie kan in deze kantelfase van de energietransitie juist gebruik maken van deze chaotische dynamiek. Slim betekent hier echter niet trekken, sleuren en organiseren, maar faciliteren, stimuleren en opschalen.

woensdag 24 augustus 2011

persbericht

Geen nieuwe kolencentrale in Eemshaven
Onvoldoende onderzoek naar schadelijke effecten kolencentrales is basis uitspraak Raad van State.

De groep van 70 hoogleraren energie/duurzaamheid, onder leiding  van prof. Jan Rotmans die het afgelopen jaar actie heeft gevoerd tegen nieuwe kolencentrales in Nederland, is  zeer verheugd met de uitspraak van de Raad van State. Op 11 april 2011 traden twee hoogleraren (Andy van den Dobbelsteen, TUDelft en Jan Rotmans, EUR) van de actiegroep als getuige-deskundige op in de rechtszaak die een aantal milieu- en natuurorganisaties (waaronder Greenpeace, Natuur en Milieu, Natuurmonumenten en Waddenvereniging) had aangespannen tegen Essent  

De Raad van State heeft op 24 augustus 2011 uitspraak gedaan inzake de nieuwe kolencentrale van Essent in de Eemshaven. De Raad heeft bepaald dat de nieuwe kolencentrale er niet mag komen. Volgens het rechtscollege is onvoldoende onderzoek gedaan naar de schadelijke effecten van de kolencentrale voor de Waddenzee en de Waddeneilanden. Dat waren ook de argumenten die de groep hoogleraren aandroeg in haar steun van Greenpeace cs, die de rechtszaak hadden aangespannen. De nieuwe kolencentrale, waar al drie jaar aan gebouwd werd, 2.6 miljard euro kost en die de grootste van Nederland moest worden, mag niet worden afgebouwd. De groep van 70 hoogleraren beschouwt de uitspraak van de raad van State als een grote overwinning voor duurzaam Nederland.


Lijst van deelnemende hoogleraren

Prof.dr.ir. Jan Rotmans, hoogleraar Duurzame Transities, Erasmus Universiteit Rotterdam
Prof.dr. Reyer Gerlagh, hoogleraar Milieu-economie, Tilburg Universiteit
Prof.dr. Theo Beckers, hoogleraar Duurzame Ontwikkeling (em.), Tilburg Universiteit
Prof.dr. Frans Berkhout, hoogleraar Innovatie & Duurzaamheid, VU Amsterdam
Prof.dr.ir. Guus Berkhout, hoogleraar Innovatiemanagement, Technische Universiteit Delft
Prof.dr. Frank Biermann, hoogleraar Politicologie en Milieubeleidswetenschappen, VU Amsterdam
Prof.dr. Jan Boersema, hoogleraar Milieuwetenschappen, Cultuur en Religie, VU Amsterdam
Prof.dr. Peter Driessen, hoogleraar Milieumaatschappijwetenschappen, Universiteit Utrecht
Prof.dr. Pieter Glasbergen, hoogleraar Milieustudies, Beleid en Management, Universiteit Utrecht
Prof.dr. Koen Frenken, hoogleraar Economie en Technologische Innovatie, Technische Universiteit Eindhoven
Prof.dr. John Grin, hoogleraar Beleidswetenschap, Universiteit van Amsterdam
Prof.dr.ir. Michiel Haas, hoogleraar Materialen en Duurzaamheid, Technische Universiteit Delft
Prof.dr. Wim Hafkamp, hoogleraar Milieukunde, Erasmus Universiteit Rotterdam
Prof.dr. Kees Hummelen, hoogleraar Chemie, Rijksuniversiteit van Groningen
Prof.dr. Harry Hummels, hoogleraar Ethiek, Organisaties en Samenleving, Universiteit Maastricht
Prof.dr. Jan Jonker, hoogleraar Duurzaam Ondernemen, Radboud Universiteit Nijmegen
Prof.dr. Rene Kemp, hoogleraar Innovatie en Duurzame Ontwikkeling ICIS, Universiteit Maastricht
Prof.dr. Alfred Kleinknecht, hoogleraar Economie van Innovatie, Technische Universiteit Delft
Prof.dr. Carolien Kroeze, hoogleraar Milieusysteemanalyse, Wageningen Universiteit
Prof.dr. Rik Leemans, hoogleraar Milieusysteemanalyse, Wageningen Universiteit
Prof.dr. Harro van Lente, hoogleraar Filosofie van Duurzame Ontwikkeling, Universiteit Maastricht
Prof.dr. Pieter Leroy,  hoogleraar Milieu en Beleid, Radboud Universiteit Nijmegen
Prof.dr. Peter Luscure, hoogleraar Installatietechniek / C2C, Technische Universiteit Delft
Prof.dr. Pim Martens, hoogleraar Duurzame Ontwikkeling, Universiteit Maastricht
Prof.dr.ir. Anthonie Meijers, hoogleraar Filosofie van de Techniek, Technische Universiteit Eindhoven
Prof.dr. Cees Midden, hoogleraar Human Technology Interaction, Technische Universiteit Eindhoven
Prof.dr.ir. Arthur Mol, hoogleraar Milieubeleid, Wageningen Universiteit.
Prof.dr. Wubbo Ockels, hoogleraar Duurzame Technologie, Technische Universiteit Delft
Prof.dr. Paquita Pérez, decaan Faculteit Natuurwetenschappen, Open Universiteit Nederland
Prof.dr.ir Rudy Rabbinge, hoogleraar Duurzame Ontwikkeling & Voedselveiligheid, Wageningen Universiteit
Prof.dr. Lucas Reijnders, hoogleraar Milieukunde, Universiteit van Amsterdam
Prof.dr. Sjoerd Romme, hoogleraar Ondernemerschap en Innovatie, Technische Universiteit Eindhoven
Prof.dr. Annemieke Roobeek, hoogleraar Strategie en Transformatiemanagement, Universiteit Nyenrode
Prof.dr. Huub Savenije, hoogleraar Hydrologie en Waterhuishouding, Technische Universiteit Delft
Prof.dr. Bert Scholtens, hoogleraar Duurzaamheid en Financiële Instellingen, Rijksuniversiteit Groningen
Prof.dr. Johan Schot, hoogleraar Geschiedenis der Techniek, Technische Universiteit Eindhoven
Prof.dr. Esther Mirjam Sent, hoogleraar Economie, Radboud Universiteit Nijmegen
Prof.dr. Wim Sinke, hoogleraar Duurzame Energiesystemen, Universiteit Utrecht
Prof.dr. Sjak Smulders, hoogleraar Macro-Economie, Universiteit van Tilburg
Prof.dr. Chris Snijders, hoogleraar Sociologie van Technologie en Innovatie, Technische Universiteit Eindhoven
Prof.dr.ir. Gert Spaargaren, hoogleraar Milieubeleid, Wageningen Universiteit
Prof.dr. Jan Stel, hoogleraar Oceanische Ruimte en Menselijke Activiteit, Universiteit Maastricht
Prof.dr. Frans Stokman, hoogleraar Methoden/Technieken Sociale Wetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen
Prof.dr. Egbert Tellegen, hoogleraar Sociologie en Milieu, Universiteit Utrecht
Prof.dr. Arnold Tukker, hoogleraar Duurzaam Innoveren, Norwegian Inst. of Science & Technology, Trondheim en TNO Delft
Prof.dr. Cees van Beers, hoogleraar Innovatie Management, Technische Universiteit Delft
Prof.dr. Gerard van Bussel, hoogleraar windenergie, Technische Universiteit Delft
Prof.dr. Rietje van Dam, hoogleraar Duurzame Ontwikkeling en Onderwijsvernieuwing, Universiteit Leiden
Prof.dr.ir. Andy van den Dobbelsteen, hoogleraar Climate Design & Sustainability, Technische Universiteit Delft
Prof.dr.ir. Klaas van Egmond, hoogleraar Milieukunde, Universiteit Utrecht
Prof.dr. Josee van Eijndhoven, hoogleraar Duurzaamheidsmanagement, Erasmus Universiteit Rotterdam
Prof.dr.ir.  Anke van Hal, hoogleraar Sustainable Housing Transformation, Technische Universiteit Delft
Prof.dr. Ekko van Ierland, hoogleraar Milieueconomie i.h.b. Natuurlijke Hulpbronnen, Wageningen Universiteit
Prof.dr. Daan van Soest, hoogleraar Milieu-Economie, Vrije Universiteit Amsterdam en Universiteit van Tilburg
Prof.dr. Rob van Tulder, hoogleraar International Business-Society Management, Erasmus Universiteit Rotterdam
Prof.dr. Anne van der Veen, hoogleraar Ruimtelijke Economie, Technische Universiteit Twente
Prof.dr. Ad van Wijk, hoogleraar Energiesystemen van de Toekomst, Technische Universiteit Delft
Prof.dr. Arjen van Witteloostuijn, hoogleraar Economie, Universiteit van Antwerpen, Tilburg en Utrecht
Prof.dr.ir. Pier Vellinga, hoogleraar Klimaatverandering Wageningen Universiteit/VU Amsterdam
Prof.dr. Louise Vet, hoogleraar Evolutionaire Ecologie, Wageningen Universiteit
Prof.dr.ir. Arjen Wals, hoogleraar Sociaal Leren en Duurzame Ontwikkeling, Wageningen Universiteit
Prof.dr. Gail Whiteman, hoogleraar Duurzaamheid en Klimaatverandering, Erasmus Universiteit Rotterdam
Prof.dr. Herman Wijffels, hoogleraar Duurzaamheid en Maatschappelijke Verandering, Universiteit Utrecht
Prof.dr. Aart de Zeeuw, hoogleraar Milieueconomie, Universiteit van Tilburg
Prof.dr.ir. Miro Zeman, hoogleraar Photovoltaic Materials and Devices, Technische Universiteit Delft
Prof.dr. Bastiaan Zoeteman, hoogleraar Internationaal Duurzaamheidsbeleid, Universiteit van Tilburg


zondag 19 juni 2011

De Zwarte Transitie
Jan Rotmans
DRIFT, EUR

Eind 2010 begon een groep van 15 hoogleraren een protestactie tegen de 5 geplande nieuwe kolencentrales in Nederland. Deze groep omvat inmiddels bijna 70 hoogleraren op het gebied van energie, milieu en duurzaamheid. Vrijwel alle Nederlandse experts op die gebieden zijn aangesloten bij deze actie. De groep richtte zich in een open brief tot de energiebedrijven met het verzoek om te stoppen met het bouwen van kolencentrales in Nederland. In de open brief werden de belangrijkste bezwaren tegen kolencentrales nog eens op een rijtje gezet: (i) ze zijn overbodig: onze voorzienings- en leveringszekerheid is gegarandeerd zónder kolencentrales. De geplande kolencentrales zijn grotendeels bedoeld voor de export van elektriciteit; (ii) ze zijn enorm vervuilend: ze produceren enorme hoeveelheden fijnstof, roet, stikstofoxide en zware metalen; (iii) ze dragen sterk bij aan klimaatverandering: een grote kolencentrale produceert 6-8 miljoen ton CO2 per jaar, net zoveel als 1.5-2 miljoen auto’s per jaar;  (iv) ze zijn schadelijk voor de volksgezondheid: mensen worden er ziek van (astma en andere luchtwegaandoeningen) en gaan er aan dood; (v) kolencentrales verdringen duurzame energie: ze gaan 40 jaar mee en zijn niet flexibel, waardoor ze duurzame energie uit de markt verdringen en de noodzakelijke transitie naar duurzame energie ernstig vertragen.
Maar wellicht het belangrijkste argument tegen kolencentrales is dat ze niet meer van deze tijd zijn. Ze horen bij het industriële tijdperk waarin wij fossiele energie gebruikten om in onze energiebehoeften te voorzien. We zijn nu het tijdperk binnen gestapt van schone energie, waarbij we duurzaam met de aarde en haar hulpbronnen omgaan. Dit verklaart ook het wereldwijd toenemende verzet tegen kolencentrales. In de Verenigde Staten is meer dan de helft van de geplande 231 kolencentrales afgeblazen en krijgt slechts 10% een bouwvergunning. In Europa staat meer dan de helft van de 60 geplande kolencentrales ter discussie. Er kleeft bovendien een groot risico aan de import van steenkool, die steeds lastiger en risicovoller wordt. De grote steenkoolproducenten als China, India en de Verenigde Staten gebruiken vrijwel alle steenkool voor eigen gebruik en gaan in de toekomst steenkool importeren, die dan uit Zuid-Afrika, Rusland en Australië moet komen. De leveringszekerheid komt dan in gevaar.

dinsdag 14 juni 2011

Waarom én-én-én-én niet meer opgaat

                                                               Jan Rotmans
                               Hoogleraar Duurzaamheid & Transities
                                     Erasmus Universiteit Rotterdam
                                          voorzitter van Urgenda


De eerste 10 jaar van mijn carrière heb ik mij bezig gehouden met het klimaatvraagstuk, met name met integrale klimaatmodellen. Eén van de eerste integrale klimaatmodellen ter wereld heb ik zelf ontwikkeld, IMAGE: Integrated Model to Assess the Greenhouse Effect. Het model is gebruikt in de klimaatonderhandelingen op weg naar het Kyoto-Protocol en ook nu nog, 25 jaar nadat ik er mee begon, wordt het model in een geëvolueerde vorm nog steeds gebruikt door het RIVM in Bilthoven. Een integraal klimaatmodel omvat de oorzakelijke factoren van het klimaatprobleem, activiteiten die leiden tot uitstoot van broeikasgassen, het fysisch-chemisch-biologisch mechanisme van de opwarming van de aarde en de mogelijke economische en ecologische gevolgen ervan. Deze geïntegreerde modellen zijn complex maar niet zo gecompliceerd, omdat ze relatief data-arm zijn en daardoor snel. Ze lenen zich bij uitstek voor scenario-berekeningen en de eerste IPCC-scenario’s zijn eind jaren 80 met deze modellen doorgerekend.

De meest uiteenlopende scenario’s zijn met IMAGE doorgerekend en alle uitkomsten wezen in dezelfde richting. Om echt iets aan het klimaatprobleem te doen zijn CO2-emissiereducties nodig van 50-80%. Ook toen hadden we al een absolute temperatuurstijging van 2 graden Celsius als bovengrens, waaruit de reductie percentages voor CO2 en andere broeikasgassen werden afgeleid. Reeds in 1989 publiceerden we dit in een IPCC-rapport over de scenario uitkomsten met onze klimaatmodellen. We gaven destijds aan dat alles op alles gezet moest worden om een dergelijke omvangrijke CO2-reductie te realiseren. En energiebesparing én duurzame energie én kernenergie en CO2-opslag (nu CCS). Ruim 10 jaar later, in 2000, herhaalden Rene Kemp en ik dit pleidooi in de vorm van een transitiebeleid, als aanvulling en aanscherping van het toenmalige beleid.

Duurzaamheid explodeert wereldwijd, behalve in Nederland

Jan Rotmans
Hoogleraar Duurzaamheid & Transities
Erasmus Universiteit Rotterdam
voorzitter van Urgenda

Duurzame innovatie is de snelst groeiende sector ter wereld. Er ontstaat een nieuwe economie rondom duurzaamheid, in het bijzonder rond schone technologie (‘çlean tech’). Deze sector maakt een stormachtige ontwikkeling door en groeit met zo’n 30% per jaar. Landen als China en de VS, maar ook Duitsland, Italië en Denemarken  investeren tientallen miljarden dollars per jaar in schone technologie. Nederland blijft hierbij sterk achter met een onderinvestering van ca. 1 miljard euro. Schone energie bepaalt mede de nieuwe economische orde die aan het ontstaan is, treffend verwoord door Obama: “het land dat de schone energie-economie domineert, zal het land zijn dat de wereldeconomie domineert en Amerika moet dat land zijn”. Schone energie is ook een banenmotor en levert de komende 10 jaar ca. 100 miljoen groene banen op. Er ontstaan nieuwe economische sectoren, zoals elektrisch vervoer, duurzaam bouwen, klimaatadaptief ontwikkelen en bio-chemie. Dat zijn nu nog niche-sectoren, maar zij kunnen uitgroeien tot de pijlers van een nieuwe, schone economie. Ook ontstaat een nieuwe maakindustrie, we gaan dingen op een andere manier maken, schoon, milieuvriendelijk en gericht op de natuur.


Naast deze duurzame globalisering is er ook sprake van glocalisering, de hang naar lokale worteling. Steeds meer mensen willen zelf dingen ter hand nemen en niet afhankelijk zijn van globale krachten en bedrijven. Dit speelt op het gebied van voeding, energie en zorg. In Nederland manifesteert zich dat via een explosie van lokale en regionale energiebedrijven (veelal coöperaties). Inmiddels zijn er al meer dan 300 initiatieven voor decentrale duurzame energieopwekking.
Ook in het bedrijfsleven is duurzaamheid gemeengoed aan het worden. Zoals Paul Polman, CEO van Unilever onlangs zei: “wie niet aan duurzaamheid werkt, heeft als bedrijf over 15 jaar geen bestaansrecht meer”. Naast veel kleine bedrijven, vooral ZZP-ers en start-ups, verduurzamen ook steeds meer grote bedrijven. Dit uit zich niet alleen in hun visie, missie en strategie, maar vooral in hun bedrijfsvoering en businessmodel. De oprichting dit jaar van de Groene Zaak, een soort groen VNO/NCW, met 80 grote en middelgrote ondernemingen die koploper zijn in duurzaam ondernemen, onderstreept dit nog eens.